Stoofpeertjes

“Je hebt alleen iets aan een landkaart als je weet waar je bent.” Dit citaat hoorde ik jaren geleden. Het is de uitkomst van een raadsel. In het raadsel staat iemand ergens met een landkaart. Hij weet niet waar hij is. De kaart is gedetailleerd en up to date…. maar waardeloos omdat hij zijn beginpunt niet kent.

Oorsprong

Het raadsel vind ik mooi. Omdat het over iets groters gaat dan de weg vinden alleen. Het gaat niet alleen over weten waar je bent, maar het raakt aan weten wie je bent.

Een mens definieert zichzelf ten opzichte van waar hij vandaan komt, ten opzichte van zijn oorsprong. Niet omdat een mens dat wil, maar omdat je niet anders kunt. Je hebt niet meer dan de ervaringen die je hebt, daar dien je dus aan te refereren. Doe je dat niet dan heb je niets. Dus je hebt geen keus.

Je kent het vast dat mensen zeggen: “Mijn vader was…, zo ben ik ook”. Of: “Mijn moeder was…, zo wil ik éécht niet zijn.”, “Als je een Jansen bent dan doe je ……”

Als je in Friesland geboren bent dan geeft Friesland je een ander gevoel dan in Brabant zijn. Of je dat nu wilt of niet. Allemaal vormen van refereren. Zonder familie, land, dorp, cultuur geen referentiekader. Zonder referentie geen besef van wie je bent. Je bent iets ten opzichte van je oorsprong.

Dat we onszelf definiëren ten opzichte van de buitenwereld kun je al zien bij baby’s. Wanneer ze gaan kopiëren en teruglachen. In de psychologie wordt dan over spiegelen gesproken. Spiegelen is gedrag waardoor een mens zijn identiteit opbouwt. Een bekend voorbeeld is een kind dat valt, en eerst naar een van de ouders kijkt om erachter te komen of het hard gevallen is of niet.

Stoofpeertjes

Ik groeide op met mijn moeder en zusje. Zij waren dól op stoofpeertjes. Ik vind ze ‘vies’. Althans dat dacht ik. Want er is iets merkwaardigs met die peertjes. Daar kwam ik onlangs achter toen mijn zusje een paar gestoofde peren voor me meenam. Ik was daar niet blij mee, en dat is best merkwaardig. Die onschuldige peertjes waren niet bepaald tot hun tanden toe bewapend.

Als je met twee vrouwen opgroeit en je bent de enige zoon, dan ben je in de mannelijke minderheid. Tel daarbij op dat mijn moeder me verbood over mijn vader te praten, zoals moeders dat kunnen met een ‘dodelijke’ blik, en je hebt de ingrediënten voor een landkaart met gebrek aan mannelijke referentiepunten.

Omdat ik man was en zij vrouwen waren, gebeurde er iets. Ik weet niet meer op welk moment, maar op een gegeven moment was het er. Die stoofpeertjes werden een referentiepunt. Omdat mijn moeder en zusje ze zo ontzettend lekker vonden, ging ik ze vies vinden. Niet echt qua zuiver objectieve smaak natuurlijk, maar ik kreeg wel degelijk echte weerzin tegen stoofpeertjes. Dat ging geenszins bewust. Sterker, ik ben nu meer dan twintig jaar ouder, en nu pas begrijp ik wat daar toen gebeurde.

Ik zette me af tegen de stoofpeertjes om anders te kunnen zijn. Ze werden onderdeel van mijn doel mijzelf te definiëren als man. Dat is ergens absurd, en tegelijk laat het prachtig zien hoe we dat doen als mensen. Hoe iets kleins voor mij een ijkpunt werd om mijzelf te definiëren.

Ik ben, ten opzichte van stoofpeertjes, dus ik besta
vrij naar Nietzsche

De link die ik vroeger legde is er nog steeds. Als ik stoofpeertjes ruik dan gebeurt er direct iets in mij, daar komt geen gedachte aan te pas. Eerst voel ik een kortstondige vorm van hevig verzet, en pas daarna ruik ik dat het lekker ruikt.

Het ruikt naar vroeger…. en zo weet ik dat het vandaag is.

Een bijdrage van Jasper JobseFoto: Robin Flickr