Wij, kinderen van het internet

Er is waarschijnlijk geen ander woord dat zo vaak misbruikt is door de media als ‘generatie’. Ik heb een keer geprobeerd om de ‘generaties’ te tellen die de afgelopen tien jaar zijn uitgeroepen, sinds de uitvinding van de ‘Generatie Niks’; ik geloof dat het er minimaal twaalf waren. Ze hadden één ding gemeen: ze bestonden alleen op papier. De realiteit heeft ons nooit voorzien van een tastbare, betekenisvolle, onvergetelijke impuls, een gezamenlijke ervaring die ons voor altijd zou scheiden van de generaties voor ons. We waren er naar op zoek, maar in plaats daarvan kwam de verandering ongemerkt, met kabeltelevisie, mobiele telefoons, en vooral: het Internet. Pas vandaag de dag kunnen we echt begrijpen hoeveel er de afgelopen vijftien jaar veranderd is.

Wij, de kinderen van het netwerk; wij, die zijn opgegroeid met het Internet en op het Internet, zijn een generatie die op een wat bijzondere manier aan de criteria voor die term voldoet. We hebben geen impuls vanuit de werkelijkheid meegekregen, maar meer een metamorfose van die werkelijkheid zelf. Wat ons verbindt is geen gezamenlijke, beperkte culturele context, maar het geloof dat we die context zelf kunnen definiëren en dat die een gevolg is van vrije keuze.

Terwijl ik dit schrijf ben ik me ervan bewust dat ik het woord ‘wij’ misbruik, omdat onze ‘wij’ fluctuerend, afwijkend en vaag is, en volgens oude maatstaven: tijdelijk. Als ik ‘wij’ zeg, betekent dat ‘veel van ons’ of ‘sommigen van ons’. Als ik zeg ‘wij zijn’, betekent dat: ‘vaak zijn wij’. Ik zeg alleen maar ‘wij’ om het mogelijk te maken om over ons allemaal te spreken.

Een.

Wij zijn opgegroeid met het Internet en op het Internet. Dat is wat ons anders maakt: dat is wat het cruciale, en vanuit jullie gezichtspunt: verrassende, verschil maakt: wij ‘surfen’ niet, en het Internet is voor ons geen ‘plek’ of ‘virtuele ruimte’. Het Internet is voor ons niet iets dat buiten de werkelijkheid ligt, maar maakt er onderdeel van uit: een onzichtbare, maar altijd aanwezige laag, verweven met de fysieke omgeving. Wij maken geen gebruik van het Internet, wij leven op en met het Internet. Als we onze bildungsroman aan je moesten voorlezen, zouden we kunnen zeggen dat er een internetaspect was aan elke ervaring die ons gevormd heeft. We hebben vrienden en vijanden gemaakt online, we hebben onze proefwerken voorbereid online, we hebben feesten en studiesessies gepland online, we zijn online verliefd geworden en hebben het online ook weer uitgemaakt. Het Web is voor ons geen technologie die we moesten leren of die we in de vingers hebben moeten krijgen. Het Web is een proces dat continu plaatsvindt en dat continu, voor onze ogen, verandert; met ons en door ons. Technologieën verschijnen en verdwijnen vervolgens weer in de periferie, websites worden gebouwd, bloeien en komen te overlijden, maar het Web gaat door, omdat wij het Web vormen; wij, communicerend met elkaar op een manier die voor ons heel normaal is, intenser en efficiënter dan ooit tevoren in de geschiedenis van de mensheid.

Omdat we opgevoed zijn op het Web, denken we anders. De mogelijkheid om informatie te vinden is voor ons even primair als de mogelijkheid om een station of postkantoor in een onbekende stad te vinden voor jou is. Als we iets willen weten – de eerste symptomen van waterpokken, de oorzaken voor het zinken van de ‘Estonia’, of of onze waterrekening verdacht hoog is – nemen we beslissingen met de zekerheid van iemand die de weg vindt met een TomTom. We weten dat we de informatie die we nodig hebben op veel plekken gaan vinden, we weten hoe we er moeten komen, we weten hoe we hun geloofwaardigheid moeten beoordelen. We hebben geleerd te accepteren dat we geen eenduidig antwoord gaan vinden, en uit alle verschillende resultaten kunnen we de meest waarschijnlijke versie destilleren, door de minst geloofwaardige resultaten te af te wijzen. We selecteren, we filteren, we onthouden, en we zijn bereid om de verkregen kennis in te wisselen voor betere, wanneer die voorbij komt.

Voor ons is het Web een soort van gedeeld collectief geheugen. We hoeven geen onnodige details te onthouden: datums, sommen, formules, clausules, straatnamen, gedetailleerde definities. Voor ons is het genoeg om een samenvatting te hebben, de kern die nodig is om de informatie te verwerken en verbanden te leggen met andere kennis. Mochten we de details nodig hebben, dan kunnen we die binnen een paar seconde opzoeken. Op eenzelfde manier hoeven we ook niet overal experts in te zijn; we weten waar we mensen kunnen vinden die gespecialiseerd zijn in wat we zelf niet weten, en die we kunnen vertrouwen. Mensen die hun expertise willen delen, niet om er geld mee te verdienen, maar vanuit een gedeelde overtuiging dat informatie alleen maar bestaat als het in beweging is, dat het vrij wil zijn, dat we allemaal profiteren van het uitwisselen ervan. Elke dag: bij het studeren, op het werk, bij het oplossen van alledaagse problemen, als we onze interesses najagen. We weten hoe we moeten concurreren en we vinden het leuk om dat te doen, maar onze competitie, ons verlangen om anders te zijn, is gebaseerd op kennis, op de mogelijkheid om informatie te interpreteren en te verwerken, en niet op de monopolisatie ervan.

Twee.

Deelnemen aan het culturele leven is ons niet vreemd: de wereldwijde cultuur is de fundamentele bouwsteen voor onze identiteit, belangrijker voor het definiëren van wie we zijn dan tradities, geschiedkundige verhalen, sociale status, afkomst, of zelfs de taal die we spreken. Uit de overvloed aan culturele uitingen kiezen we die, die het beste bij ons passen. We bekijken ze, we werken eraan mee, we recenseren ze, we publiceren onze recensies op websites die voor dat doel gemaakt zijn, en die ons ook suggesties geven voor andere albums, films of games die we leuk zouden kunnen vinden. Sommige films, series of video’s kijken we samen met collega’s of met vrienden vanuit de hele wereld; onze belangstelling voor andere is alleen gedeeld met een kleine groep mensen die we wellicht nooit de hand zullen schudden. Daarom vinden we dat cultuur tegelijkertijd globaliseert en individualiseert. Daarom willen we er vrije toegang tot.

Dit betekent niet dat we eisen dat alle kunstuitingen gratis beschikbaar voor ons moeten zijn, alhoewel we hetgene dat we zelf maken over het algemeen gewoon weggeven. We begrijpen dat creativiteit tijd, geld en moeite kost, ondanks de stijgende toegankelijkheid van technologieën die film- of geluidskwaliteit die tot dusverre gereserveerd was voor professionals, voor iedereen beschikbaar maken. We zijn bereid om te betalen, maar de gigantische bedragen die de distributeurs vragen lijken ons ruim overschat. Waarom zouden we betalen voor het verspreiden van informatie die ook gemakkelijk en foutloos gekopieerd kan worden, zonder enig kwaliteitsverlies? Als we alleen de informatie krijgen, willen we ook een prijs die daarmee in verhouding is. We zijn bereid om meer te betalen, maar dan verwachten we toegevoegde waarde: een interessante verpakking, een gadget, betere kwaliteit, de mogelijkheid om direct te kunnen kijken zonder eerst op het downloaden van het bestand te moeten wachten. We zijn in staat om waardering te tonen en we willen de artiest belonen (sinds geld niet meer bestaat uit bankbiljetten, maar een reeks getallen op een scherm is geworden, is betalen meer een symbolische vorm van uitwisseling geworden, waar beide partijen beter van zouden moeten worden), maar de verkoopdoelstellingen van grote bedrijven interesseren ons niet. Het is niet ons probleem dat hun markt in de traditionele vorm niet meer bestaat, en dat ze nooit de uitdaging zijn aangegaan om ons te bereiken met meer dan we al gratis konden krijgen, maar hebben besloten om hun ouderwetse manieren te verdedigen.

En dan nog iets: we willen niet betalen voor onze herinneringen. De films die ons doen denken aan onze kindertijd, de muziek die ons tien jaar geleden vergezelde: in het netwerk van het collectieve geheugen zijn dit slechts herinneringen. Er aan terugdenken, ze uitwisselen en ze bewerken, dat is voor ons net zo normaal als de herinnering aan ‘Casablanca’ voor jullie is. We vinden de films die we als kind keken online terug, en we laten ze zien aan onze kinderen, net zoals jullie ons verhalen vertelden over Pinkeltje en Dik Tromp. Kan je je voorstellen dat iemand je daarvoor zou beschuldigen van het overtreden van de wet? Wij ook niet.

Drie.

We zijn het gewend dat onze rekeningen automatisch worden betaald, zo lang ons banksaldo dat toestaat; we weten dat we voor het openen van een bankrekening, of voor het wisselen van telefoonprovider, alleen maar online een formulier hoeven in te vullen en een contract moeten ondertekenen dat een koerier komt bezorgen; dat zelfs een reis naar de andere kant van Europa, met een korte citytrip halverwege, in twee uurtjes geregeld kan worden. Daarom raken we, als gebruikers van de overheid, steeds meer geïrriteerd door zijn spartaanse interface. We begrijpen niet waarom meerdere formulieren nodig zijn voor een belastingaangifte, samen meer dan honderd vragen. We begrijpen niet waarom we ons formeel eerst op ons oude adres moeten uitschrijven om ons ergens anders in te kunnen schrijven, alsof gemeentes niet met elkaar kunnen communiceren zonder dat wij daarbij helpen (alsof het nog niet absurd genoeg is dat iemand een permanent adres zou moeten hebben.)

Er zit geen spoor in ons van de nederige bereidheid die onze ouders bezaten, die ervan overtuigd waren dat administratieve zaken van het hoogste belang waren, en die het communiceren met de overheid zagen als een grote verworvenheid. Wij voelen dat respect niet, geworteld door de afstand tussen de eenzame burger en de majestueuze hoogte waarop de besturende klasse staat, nauwelijks zichtbaar door de wolken. Onze kijk op de sociale structuur is anders dan die van jullie: de maatschappij is een netwerk, geen hiërarchie. Wij zijn het gewend om met iedereen een dialoog aan te kunnen gaan, ook een professor of een popster, en we hebben geen kwalificaties nodig die gerelateerd zijn aan sociale status. Het succes van de interactie hangt er alleen maar van af of de inhoud van onze boodschap als interessant en een antwoord waard wordt beoordeeld. En als we, dankzij samenwerking, voortdurende onenigheid of het verdedigen van onze argumenten, vinden dat onze meningen over een aantal zaken simpelweg beter zijn, waarom zouden we dan geen serieuze dialoog met de overheid mogen verwachten?

We ervaren geen religieus respect voor de ‘instituten van de democratie’ in hun huidige vorm, we geloven niet in hun axiomatische rol, zoals zij die deze ‘instituten van de democratie’ als een monument op zichzelf en voor zichzelf zien. Wij hebben geen monumenten nodig. Wij hebben een systeem nodig dat voldoet aan onze verwachtingen, een systeem dat transparant en vooruitstrevend is. En we hebben geleerd dat verandering mogelijk is: dat elk oncomfortabel systeem vervangen kan worden door een nieuw, één dat efficiënter is, dat beter past bij onze behoeftes, dat meer mogelijkheden geeft.

Waar we het meeste waarde aan hechten is vrijheid: vrijheid van meningsuiting, vrijheid van toegang tot informatie en tot cultuur. We voelen dat het dankzij deze vrijheid is dat het Web is wat het is, en dat het onze plicht is om deze vrijheid te beschermen. Dat zijn we verschuldigd aan volgende generaties, net zoals we verplicht zijn om het milieu te beschermen.

Misschien hebben we het nog geen naam gegeven, misschien zijn we er nog niet helemaal achter, maar ik denk dat wat wij willen authentieke, onvervalste democratie is. Een democratie die misschien wel beter is dan die waarvan gedroomd wordt in jullie journalistiek.

Dit artikel is door gepubliceerd door Piotr Czerski onder een Creative Commons licentie en Vertaald door Stijn Meurkens. Foto: MeaganMakes Flickr